spectrale klasse, in de sterrenkunde, een classificatie van de sterren aan de hand van hun spectrum en helderheid. In 1885 begon E.C. Pickering aan de eerste uitgebreide poging om de sterren spectroscopisch te classificeren. Dit werk culmineerde in de publicatie van de Henry Draper-catalogus (1924), waarin de spectraalklassen van 255.000 sterren zijn opgenomen. De sterren zijn verdeeld in 7 klassen, aangeduid met de letters O, B, A, F, G, K en M; de heetste sterren (O en B) zijn blauw-wit van kleur, terwijl de koelste (M) rood zijn. Elk van de letterklassen heeft onderverdelingen die worden aangegeven met de cijfers 0 tot en met 9. Zo is B0 de heetste ster van het B-type, B5 ligt halverwege tussen de typen B en A, en B9 is slechts iets heter dan type A. De tabel Spectraalklassen voor hoofdreekssterren geeft de kenmerken van de zeven hoofdtypen. Aan de zeven hoofdgroepen zijn sindsdien nog vier groepen toegevoegd. R, N, en S zijn klassen die lijken op de K- en M-types, maar die enigszins verschillende spectrale kenmerken hebben; W staat voor een Wolf-Rayet ster, het heetste type ster dat met een constant licht straalt. Volgens een systeem dat door W.W. Morgan en anderen werd ingevoerd, wordt aan de spectraalklasse een Romeins cijfer toegevoegd om de helderheid, of intrinsieke intensiteit, van een ster aan te geven. Een heldere superreus is Ia, een zwakke superreus is Ib, een heldere reus is II, een normale reus is III, een subreus is IV, en een normale dwerg of hoofdreeksster is V. Sirius is bijvoorbeeld geklasseerd als A1 V, een witte hoofdreeksster. Betelgeuse, M2 Ia, is een heldere rode superreus. Zie ook Hertzsprung-Russell diagram.