Door: Julia Luckenbill
Wanneer je tegen je kind praat, ondersteun je haar taalontwikkeling. Denk na over wat je zegt vanuit het gezichtspunt van je baby of peuter. Als ze kon praten, zou ze u kunnen vragen…
1. Als ik iets aanwijs, zeg me dan wat het is. Terwijl u het me vertelt, kijk er dan naar en wijs het ook aan.
2. Gebruik een gebaar bij het woord dat u zegt, zodat ik het ook kan zeggen. Als u me zegt dat het tijd is om te eten, tik dan op uw lippen. Ik kan het gebaar imiteren en u vertellen wanneer ik honger heb.
3. Praat met me over wat u aan het doen bent.Vertel me wat er nu gaat gebeuren, zodat ik weet wat ik kan verwachten.
4. Praat met me over wat ik aan het doen ben. Door woorden te gebruiken om mijn handelingen en gevoelens te beschrijven, leer ik die woorden ook.
5. Praat om de beurt heen en weer met mij. Luister naar wat ik zeg en imiteer dan mijn gekakel of gebrabbel. Als ik ouder ben, kunt u op mijn vragen antwoorden en uw eigen vragen stellen. Ik hou van open vragen zonder goede of foute antwoorden.
6. Modelleer grotere en betere zinnen. Als ik zeg: “Twee katten”, kun jij zeggen: “Je hebt twee katten op je shirt!” Ik leer veel van jou.
7. Zing met me mee. Het is makkelijker om woorden te leren in liedjes. Ik kan leren over rijmpjes, het ABC-liedje, de kleuren van mijn kleren en de namen van mijn vriendjes.
8. Neem me mee naar de bibliotheek. Lees me een boek voor, laat me beslissen hoe je het doet en wanneer we klaar zijn. Laat me de bordboeken monden, ze vastpakken en beslissen welke ik ga verkennen. Ga naar de kringloopwinkel en koop een paar prentenboeken voor me (veeg ze af met een vochtige doek). Maak er thuis vilten tabs aan vast, dan kan ik de bladzijden gemakkelijker omslaan, helemaal alleen.
9. Maak boeken over mij. Als ik mezelf in een boek zie, zal ik leren dat boeken over dingen in mijn leven kunnen gaan.
10. Laat me de woorden op dingen zien. Als je woorden aanwijst in boeken en op verpakkingen, begin ik te begrijpen hoe gedrukte en gesproken woorden met elkaar verbonden zijn.
11. Wees speels terwijl ik leer: Ik vind het leuk om je te vragen welke vorm het cookie cutter alfabet heeft gemaakt. Je kunt zeggen: “Je hebt de letter L gemaakt”, of vragen: “Ik vraag me af welke letter je hebt gemaakt?” Het is minder leuk om te vragen, “Wat is dit?”
12. Geef me de tijd om te leren en te ontdekken. Er is geen haast bij om de namen van kleuren, letters en dingen te leren. Ik zal ze in mijn eigen tijd leren.