Een nieuwe studie heeft aangetoond dat sommige kinderen bij wie autismespectrumstoornissen (ASS) op jonge leeftijd correct worden gediagnosticeerd, hun symptomen verliezen als ze ouder worden. Verder onderzoek kan wetenschappers helpen deze verandering te begrijpen en de weg wijzen naar effectievere interventies.
ASD omvat verschillende gerelateerde hersenaandoeningen, met symptomen variërend van mild tot ernstig. Mensen met ASS hebben over het algemeen problemen met sociale interacties en communicatie. ASS treft ongeveer 1 op elke 88 kinderen.
Optimale uitkomst – een term die wordt gebruikt wanneer de symptomen op latere leeftijd verdwijnen – is gedocumenteerd in eerdere ASD-studies. Er bleven echter vragen over of de symptomen verdwenen of dat de oorspronkelijke diagnose verkeerd was.
Een onderzoeksteam onder leiding van Dr. Deborah Fein van de Universiteit van Connecticut, Storrs, probeerde te onderzoeken of optimale uitkomst kon worden gezien bij kinderen die een bevestigde ASS-diagnose hadden gehad vóór de leeftijd van 5 jaar. Deelnemers met een optimaal resultaat moesten momenteel ingeschreven zijn in reguliere onderwijsklassen en een gedocumenteerd verslag hebben van hun eerdere diagnose van een arts of psycholoog die gespecialiseerd is in autisme. Om deze beoordeling te bevestigen, werden de rapporten bewerkt om alle informatie te verwijderen behalve de beschrijvingen van het gedrag. Ze werden vervolgens beoordeeld door een expert op het gebied van ASS-diagnostiek.
Drie groepen namen deel, met 34 kinderen in de optimale uitkomstgroep. Zij werden op leeftijd, geslacht en non-verbaal IQ vergeleken met 44 kinderen met hoogfunctionerende ASS en 34 normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten. De deelnemers varieerden van 8 tot 21 jaar oud. De studie, gefinancierd door NIH’s National Institute of Mental Health (NIMH), verscheen in het februarinummer 2013 van Journal of Child Psychology and Psychiatry.
De optimale uitkomstgroep bleek op jonge leeftijd iets mildere sociale problemen te hebben dan de hoog-functionerende ASS-groep. Beiden hadden echter vergelijkbare communicatie- en repetitieve gedragssymptomen.
Om hun huidige status te evalueren, gebruikten de onderzoekers een standaard set van cognitieve en observationele tests, evenals oudervragenlijsten. Uit deze beoordeling bleek dat de kinderen met een optimale uitkomst geen duidelijke tekortkomingen hadden in taal, gezichtsherkenning, communicatie of sociale interactie.
De onderzoekers plannen nu meer diepgaande vergelijkingen van deze kinderen, waaronder structurele en functionele hersenbeeldvormingsstudies. Ze hopen beter te begrijpen welke kinderen met ASS een optimale uitkomst zouden kunnen ervaren en waarom.
“Alle kinderen met ASS zijn in staat om vooruitgang te boeken met intensieve therapie, maar met onze huidige stand van kennis bereiken de meeste niet het soort optimale uitkomst dat wij bestuderen,” zegt Fein. “Onze hoop is dat verder onderzoek ons zal helpen de mechanismen van verandering beter te begrijpen, zodat elk kind het best mogelijke leven kan hebben.”