Ziekteverspreiding treedt op wanneer een ziekte naar een nieuwe plaats wordt overgebracht. Dit betekent dat een ziekte zich vanuit een centrale bron verspreidt of uitstort. Het idee om de verspreiding van een ziekte aan te tonen door middel van een verspreidingspatroon is betrekkelijk modern, vergeleken met vroegere methoden om ziekten in kaart te brengen, die ook nu nog worden gebruikt. Volgens Rytokonen zijn de doelstellingen van het in kaart brengen van ziekten: 1) het beschrijven van de ruimtelijke variatie in ziekte-incidentie om een etiologische hypothese te formuleren; 2) het identificeren van gebieden met een hoog risico om de preventie te vergroten; en 3) het in kaart brengen van het ziekterisico voor een regio om beter voorbereid te zijn op risico’s.
Torsten Hägerstrand’s vroege werk over “golven van innovatie” is de basis die veel medische cartografen en geografen gebruiken voor het in kaart brengen van ruimtelijke verspreiding (1968). De verspreiding van ziekten kan worden beschreven in vier patronen: expansiediffusie, besmettelijke diffusie, hiërarchische diffusie en verplaatsingsdiffusie. Cromley en McLafferty vermelden ook netwerkverspreiding en gemengde verspreiding.
De verspreiding van besmettelijke ziekten heeft de neiging zich op een “golf” wijze te voltrekken, waarbij de ziekte zich vanuit een centrale bron verspreidt. Pyle noemt barrières die een golf van verspreiding tegenhouden, zoals onder meer fysiografische kenmerken (bergen, watermassa’s), politieke grenzen, taalbarrières, en in het geval van ziekten kunnen ook verschillende bestrijdingsprogramma’s een barrière vormen. De verspreiding van ziekten kan worden geïdentificeerd als een normale verdeling in de tijd en worden vertaald in een S-vormige curve om de fasen van ziekteverspreiding aan te geven. De fasen zijn: Infusie (25e percentiel), Inflectie (50e percentiel), Verzadiging (75e percentiel), en Afzwakking tot de bovengrenzen.