De hoefsmederij, of het beslaan van paarden en soortgelijke dieren, is een oud ambacht, waarvan wordt aangenomen dat het voor het eerst werd beoefend in het Romeinse Rijk.
De hoefsmederij wordt in de Farriers (Registration) Act 1975 gedefinieerd als “alle werkzaamheden in verband met de voorbereiding of behandeling van de voet van een paard voor het onmiddellijk aanbrengen van een hoefijzer daarop, het aanbrengen door middel van nagels of anderszins van een hoefijzer aan de voet of de afwerking van dergelijke werkzaamheden aan de voet”.
Een hoefsmid is een bekwaam vakman met een gedegen kennis van zowel de theorie als de praktijk van het ambacht, die in staat is alle soorten paardenvoeten, zowel normale als gebrekkige, te beslaan, hoefijzers te maken die geschikt zijn voor alle soorten werk en werkomstandigheden, en corrigerende maatregelen te bedenken om een gebrekkige werking van de ledematen te compenseren. Hoefsmederij is zwaar lichamelijk werk en wordt beoefend op dieren, waarvan sommige breekbaar kunnen zijn. De hoefijzers kunnen worden gemaakt van metaal en van andere moderne materialen zoals kunststoffen en harsen.
Een “hoefsmid” moet niet worden verward met een “smid”. Een hoefsmid werkt met paarden maar heeft een opleiding in smeden nodig om het hoefijzer goed te kunnen maken. Een smid is een smid die met ijzer werkt en nooit met paarden in aanraking mag komen.