Vragen

Een uitspraak is een zin die je iets vertelt. Een vraag is een zin die je iets vraagt. Een verklaring vereist geen antwoord. Een vraag vereist een antwoord.

uitspraak: Ik hou van EnglishClub.
vraag: Hou je van EnglishClub? Ja
Waarom vind je EnglishClub leuk? Omdat…

Een geschreven vraag in het Engels eindigt altijd met een vraagteken: ?

Vraagstructuur

De basisstructuur van een vraag is:

hulpwerkwoord + subject + hoofdwerkwoord

Kijk eens naar deze voorbeeldzinnen. Ze hebben allemaal het hulpwerkwoord voor het onderwerp:

hulpwerkwoord onderwerp hoofdwerkwoord
Vind je Mary aardig ?
Speelt zij voetbal?
gaat Anthony naar Tokyo?
vertrekt vroeg?
Waarom ging hij vroeg weg ?
Wanneer komt hij terug?

Uitzondering! Voor het hoofdwerkwoord be in Present Simple en Past Simple, is er geen hulpwerkwoord. Kijk naar deze voorbeeldzinnen. Ze hebben allemaal het hoofdwerkwoord voor het onderwerp:

hoofdwerkwoord zijn onderwerp
Bent ik het verkeerd?
zijn zij Thais?
was het heet buiten?
Waarom was u te laat?
Vragen worden ook wel “interrogatives” genoemd.

Vraagtypen

Er zijn drie basisvraagtypen:

  • Ja/Nee: het antwoord is “ja of nee”
  • Vraagwoord: het antwoord is “informatie”
  • Keuze: het antwoord is “in de vraag”

Wij bekijken deze hieronder in meer detail.

Ja/Nee-vragen

Soms is het enige antwoord dat we nodig hebben ja of nee. Kijk eens naar deze voorbeelden:

bijwerkwoord onderwerp niet hoofdwerkwoord antwoord:
ja of nee
Wil jij willen diner? Ja.
Kan jij rijden? Nee, dat kan ik niet.
Heeft haar werk nog niet af? Ja, dat heeft ze wel.
Hebben zij naar huis gegaan? Nee, dat hebben ze niet gedaan.

Uitzondering! Hoofdwerkwoord zijn in Present Simple en Past Simple:

hoofdwerkwoord zijn subject
Is Anne Frans?
Was Ram thuis?

Vraagwoorden

Soms willen we meer dan ja of nee als antwoord. Als we informatie vragen, plaatsen we meestal een vraagwoord aan het begin van de zin. Het vraagwoord geeft aan welke informatie we willen, bijvoorbeeld: waar (plaats), wanneer (tijd), waarom (reden), wie (persoon). Kijk eens naar deze voorbeelden:

vraagwoord bijwerkwoord niet subject hoofdwerkwoord antwoord:
informatie
Waar woon jij ? In Parijs.
Wanneer gaan we lunchen ? Om 13.00 uur.
Waarom heeft het niet gedaan ? Omdat ze het niet kan.
Wie(m) had ze ontmoet? Ze heeft Ram ontmoet.
Wie* heeft uitgelopen? Ati is uitgelopen.
Wie** is op? Ati is op.

*Wanneer het vraagwoord wie is, fungeert het als onderwerp.
**In de tegenwoordige tijd en de verleden tijd is er geen hulpwerkwoord bij wie.

Uitzondering. Hoofdwerkwoord zijn in Present Simple en Past Simple:

vraagwoord hoofdwerkwoord zijn subject
Waar is Bombay?
Hoe was ze?

Keuzevragen

Soms geven we onze luisteraar een keuze. We vragen hen te kiezen tussen twee mogelijke antwoorden. Hun antwoord zit dus (meestal) al in de vraag. Kijk naar deze voorbeelden:

bijwerkwoord subject hoofdwerkwoord of antwoord:
in vraag
Wilt u thee of koffie? koffie, alstublieft.
Wil wij met John of James? John.

Uitzondering. Hoofdwerkwoord “zijn” in “Present Simple” en “Past Simple”:

hoofdwerkwoord zijn subject OF
Is uw auto wit of zwart?
Waren ze $15 of $50?
Deze pagina’s tonen de drie basistypes van vragen. Er zijn nog andere soorten vragen, bijvoorbeeld tag-vragen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.