Totally History

Efeziërs Hoofdstuk 4 gaat over de eenheid en het leven in het lichaam van Christus. Het beschrijft hoe het leven waardig is om van de Heer te zijn.

“Galaten Efeziërs Philippensen”
1 2 3 4 5 6

” Alle Boeken in de Bijbel “

Een zijn met Christus

Paulus begon hoofdstuk 4 van de Efeziërs met te zeggen dat zij die in Christus geroepen zijn, altijd nederig en zachtmoedig moeten zijn tegenover iedereen, vooral tegenover elkaar. Zij moeten ook geduldig zijn en iedereen met liefde omvatten, zoals Christus deed.

Paulus legde uit dat er slechts één lichaam van Christus is en één geest. Daarom moet de eenheid binnen het lichaam gezien worden in de mensen die het lichaam vormen. Dit zijn allen die in Christus leven en aan wie de genade vrijelijk is geschonken.

Jezus is opgevaren naar de hoogte

Paulus citeerde het boek Psalmen en zei: “Hij is opgevaren naar de hoogte”, wat betekent dat Jezus al was afgedaald naar de lage gewesten om hen die verloren waren terug te winnen. Jezus rustte al Zijn apostelen uit met wat zij nodig hadden om het Evangelie te verkondigen. Hij was degene die het eerst volwassen werd in het geloof. Dit is waar de apostelen naar toe aan het bouwen waren. Zij waren bedoeld om iedereen te helpen het geloof te begrijpen en volledig volwassen te worden in Christus.

Nieuwe schepselen in Christus

Paulus zei dat gelovigen niet langer zuigelingen in de wereld moesten zijn. In plaats daarvan moeten zij groeien in de kennis en liefde van Christus. Vervolgens spoorde hij de Efeziërs aan om hun manier van denken te veranderen en niet langer als heidenen te leven.

Hij zei hun hun oude ik af te leggen en te sterven aan Jezus, zodat zij in Hem een beter leven zouden kunnen hebben. Hij instrueerde hen in Efeziërs hoofdstuk 4 over hoe zij elkaar moesten behandelen. Ze moesten niet zondigen als ze kwaad werden, geen vuile praat uitkramen en iedereen vergeven die tegen hen gezondigd had.

“Vorig hoofdstukVolgende hoofdstuk”

Efeziërs 4 (King James Version)

1 Ik dan, de gevangene des Heren, bid u, dat gij de roeping, waarmede gij geroepen zijt, waardig wandelt,

2 met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, elkander verdragende in liefde;

3 Ernaar strevende, de eenheid des Geestes te bewaren in de band des vredes.

4 Er is één lichaam en één Geest, gelijk gij geroepen zijt in één hoop uwer roeping;

5 één Heer, één geloof, één doop,

6 één God en Vader van allen, die boven allen is, en door allen, en in u allen.

7 Maar aan een ieder van ons is genade gegeven naar de mate van de gave van Christus.

8 Daarom zegt hij: Toen hij opgevaren was in de hoogte, heeft hij gevangenen gevangen genomen en de mensen gaven gegeven.

9 (Nu Hij opgevaren is, wat is het anders, dan dat Hij ook eerst nedergedaald is in de lagere delen der aarde?

10 Hij, die nedergedaald is, is ook dezelfde, die opgevaren is verre boven alle hemelen, opdat Hij alle dingen zou vervullen.

11 En Hij heeft sommigen gegeven tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars;

12 tot voleinding der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus:

13 totdat wij allen komen in de eenheid des geloofs, en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen mens, tot de maat van de volheid der volheid van Christus:

14 Opdat wij voortaan geen kinderen meer zijn, die heen en weer geslingerd worden, en met alle wind der leer meegesleept worden, door de listigheid der mensen, en de sluwheid, waardoor zij op de loer liggen om te misleiden;

15 maar de waarheid sprekende in liefde, in alles aan Hem mogen gelijkgroeien, die het hoofd is, namelijk Christus:

16 Van wie het gehele lichaam, in de rechte banden en samengevoegd door de werking van alle delen, naar de mate waarin alle delen werkzaam zijn, het lichaam doet toenemen tot opbouw van zichzelf in de liefde.

17 Dit zeg ik dan, en getuig in de Heere, dat gij voortaan niet wandelt gelijk andere heidenen, in de ijdelheid hunner gedachten,

18 hebbende het verstand verduisterd, vervreemd zijnde van het leven Gods door de onwetendheid, die in hen is, vanwege de blindheid hunner harten:

19 die, voorbij het gevoel, zich hebben overgegeven aan wellustigheid, om alle onreinheid te werken met gulzigheid.

20 Maar zo hebt gij Christus niet geleerd;

21 Zo het zij, dat gij Hem gehoord hebt, en door Hem onderwezen zijt, gelijk de waarheid is in Jezus:

22 Dat gij, wat de vroegere wandel betreft, de oude mens, die verdorven is naar de bedrieglijke begeerten, aflegt;

23 en vernieuwd wordt in de geest uws gemoeds;

24 en dat gij de nieuwe mens aandoet, die naar God geschapen is in rechtvaardigheid en waarachtige heiligheid.

25 Daarom, de leugen weggaande, spreekt een iegelijk de waarheid met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden.

26 Zijt toornig, en zondigt niet; laat de zon niet ondergaan in uw toorn:

27 Noch den duivel plaats geven.

28 Laat hem, die steelt, niet meer stelen; maar veeleer arbeiden, door met zijn handen te werken wat goed is, opdat hij heeft te geven aan dengene, die nooddruftig is.

29 Laat geen verdorven woord uit uw mond uitgaan, maar het goede tot opbouwing, opdat het de hoorders genade kan bedienen.

30 En bedroef de heilige Geest Gods niet, waardoor gij verzegeld zijt tot de dag der verlossing.

31 Laat alle bitterheid, en toorn, en boosheid, en geraaskal, en kwaadspreken, van u weg zijn, met alle boosheid.

32 En weest vriendelijk jegens elkander, zachtmoedig, elkander vergevend, gelijk ook God u om Christus’ wil vergeven heeft.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.