← Terug naar dienstenlijst
Arthrofibrose (Stijf Kniesyndroom)
Arthrofibrose is een ernstige aandoening die kniegewrichten kan aantasten die onlangs geblesseerd, geopereerd of beide zijn geweest. Het proces begint wanneer de traumatische prikkel van een verwonding en/of operatie leidt tot de vorming van uitgebreid, intern littekenweefsel in de knie. Dit wordt gevolgd door krimp en verstrakking van het gewrichtskapsel van de knie (omhullende gewrichtsband). Soms verstijven zelfs nabijgelegen pezen buiten het gewricht. Dit inwendige en uitwendige verstijvingsproces kan zo ver gaan dat de beweging tussen het dijbeen en scheenbeen ernstig wordt beperkt. Getroffen patiënten kunnen permanent het vermogen verliezen om hun knie volledig te strekken en/of te buigen.
In het algemeen neemt de kans op het ontwikkelen van artrofibrose toe met de ernst van een kniegewrichtsletsel, de uitgebreidheid van de verwante operatie en de lengte van de tijd dat de knie vervolgens geïmmobiliseerd is. Niet iedereen die een zware knieblessure oploopt of een zware operatie ondergaat, zal echter artrofibrose ontwikkelen. Sommige mensen zijn meer vatbaar voor dit probleem dan anderen. Genetische factoren schijnen sommige patiënten te predisponeren om artrofibrose te ontwikkelen door een geërfde neiging om hypertrofisch (overmatig) intern gewrichtslittekenweefsel te vormen als reactie op verwondingen en/of operaties. Zulke mensen genezen vaak vrij goed van chirurgische bandreparaties en -transplantaties, maar genezen vervolgens “overmatig”, waarbij ze een overvloed aan ongewenst vezelig littekenweefsel in hun knie vormen. Dit maakt hun knie in wezen te stabiel, tot op het punt dat ze stijf zijn en geen goede gewrichtsbeweging meer hebben. Zulke “zware littekenvormers” kunnen letterlijk hun hele knieholte opvullen met dik, taai littekenweefsel. Hierdoor verdwijnen alle normale open ruimten in het gewricht, waardoor alles aan elkaar kleeft en het gewricht effectief “bevriest” (vandaar de traditionele term “bevroren gewricht”).
Patiënten met “gevoelige” knieën of lage pijndrempels hebben ook meer kans om dit probleem te ontwikkelen, omdat ze het moeilijker vinden dan de meesten om hun knie te gebruiken en te bewegen na een blessure of operatie. Gebrek aan beweging en gebruik van het gewricht leidt ertoe dat de knie overvloediger en minder soepel littekenweefsel vormt dan anders het geval zou zijn, waardoor het relatief ongebruikte (en dus onuitgerekte) omringende kniekapsel kan samentrekken en strakker worden, bijna zoals “krimpfolie” doet. Een stijve, artrofibrotische knie is een zeer moeilijk probleem voor de orthopedisch chirurg en de kinesitherapeut om te behandelen. Het vereist gewoonlijk een speciaal gepland, intensief protocol van chirurgische behandeling en postoperatieve behandeling.
De traditionele behandeling van artrofibrotische knieën die niet losser werden door agressieve stretching en oefeningen in de fysiotherapie bestond erin de patiënt onder narcose te brengen en dan letterlijk het beperkende, interne littekenweefsel in het gewricht op te breken en te scheuren door de knie te dwingen volledig te buigen en te strekken. De chirurg doet dit door middel van inspannende, manuele manipulatie van het gewricht. De procedure werd daarom bekend als manipulatie onder anesthesie, of “M.U.A.”, en wordt nog steeds veel gebruikt. In geval van ernstig bevroren knieën kunnen extreem belastende manipulatiekrachten nodig zijn om het littekenweefsel te breken en het gewricht weer in beweging te krijgen. Dit houdt een risico in voor een patiënt die al geruime tijd niet veel gewicht op zijn been heeft kunnen dragen, omdat het dijbeen en scheenbeen een aanzienlijke hoeveelheid botmineraal (calciumfosfaat) verloren kunnen hebben, waardoor zij verzwakt zijn. Dit verhoogt de kans op een onbedoelde femur- of tibiaalbreuk op het ogenblik van de gewrichtsmanipulatie. In de loop der jaren heb ik de voorkeur gegeven aan een arthroscopische, inwendige littekenresectie om zoveel mogelijk beperkend littekenweefsel te verwijderen, alvorens de knie te manipuleren. Deze aanpak laat niet alleen zeer weinig littekenweefsel achter in het gewricht om zich opnieuw te organiseren en te verharden, maar het vermindert ook de manipulatiekracht die nodig is om de knie in beweging te krijgen, waardoor de kans op een femur- of tibialisfractuur wordt verminderd (maar niet geëlimineerd).