De vraag “Can white men sing the blues?” wordt al decennia lang bediscussieerd, vooral toen serieuze blanke jongeren in de jaren zestig de muziek begonnen te beoefenen. Maar in het geval van Gregg Allman, heeft niemand ooit de vraag gesteld. Het was niet alleen een kwestie van zijn hese, vaak gepijnigde stem en het oprechte gevoel van wanhoop, wanhoop en opschepperigheid dat erdoor werd overgebracht.
Het was ook een weerspiegeling van de tragedie die Allman’s leven achtervolgde, van de moord op zijn vader toen Gregg twee jaar oud was tot de motorongelukken die het leven kostten van zijn broer Duane en Allman Brothers Band-lid Berry Oakley een jaar na elkaar in de jaren zeventig.
Voeg daarbij de impact van roem, beroemdheid, chemische verleidingen en echtscheidingen, vooral met het omgaan met een relatief verlegen persoon als Allman, en hij heeft zijn recht om de blues te zingen meer dan verdiend. “Je moet je afvragen waarom iemand sowieso muzikant wil worden,” vertelde Allman in 1973 aan Rolling Stone. “Ik speelde voor mijn gemoedsrust.” Hier zijn enkele van die momenten, waarop Allman hopelijk zijn innerlijke lasten verlichtte met zang.