Roderic O’Connor, ook wel Rory O’Connor, of O’Conor, Oud-Iers Ruaidhri Ua Conchubair, (overleden 1198, bij Lough Corrib, County Galway, Ire.), koning van Connaught en de laatste hoge koning van Ierland; hij slaagde er niet in de Anglo-Normandische invasie tegen te houden die leidde tot de verovering van Ierland door Engeland.
Roderic volgde zijn vader, Turloch O’Connor, op als koning van Connaught in 1156. Aangezien Turlochs titel van hoge koning werd opgeëist door Muirchertach O’Lochlainn van Ulster, werd Roderic pas hoge koning toen O’Lochlainn in 1166 werd gedood. Hij viel toen Dermot MacMurrough, koning van Leinster, aan en nam diens gebieden in beslag. Dermot riep de hulp in van de Engelsen en in 1170 landde de Anglo-Normandiër Richard de Clare, 2e graaf van Pembroke – later bekend als “Strongbow” – bij Waterford. Dublin viel al snel ten prooi aan de indringers. Roderic belegerde de stad in juni 1171, maar zijn troepen werden half september door de Noormannen verpletterd. Geleidelijk onderwierpen alle Ierse stamhoofden, behalve Roderic en de noordelijke heersers, zich aan koning Hendrik II van Engeland (regeerde 1154-89). In 1175 stemde Roderic ermee in om Henry’s vazal te worden voor Connaught. Hij deed afstand van het hoge koningschap, maar mocht gezag uitoefenen over gebieden die niet onder Normandische heerschappij waren gevallen. Omstreeks 1186 werd Roderic door leden van zijn eigen familie een tijdlang uit zijn koninkrijk verdreven. In 1191 trok hij zich terug in een klooster, waar hij stierf.