Pontius Pilatus – Encyclopedie van de Bijbel

PILATE, PONTIUS (Πόντιος Πειλάτος). Pontius Pilatus is de Lat. vorm van de naam. De betekenis is onzeker: Pontius kan verbonden zijn met “brug” of “vijfde”; Pilatus kan betekenen “gewapend met een speer”, of het kan verwijzen naar de pilus, of vilten kap, embleem van een bevrijde slaaf. Pilatus was de Rom. procurator van Judea die Jezus ter dood veroordeelde door kruisiging (Matt 27:2 e.v.).

1. Bronnen van informatie. Alle vier de evangeliën zeggen iets over Pilatus; het vierde evangelie geeft extra inzicht in zijn karakter en filosofie. Buiten het NT is bijna alle informatie afkomstig uit twee bronnen: (1) Josephus (Antiq. en Oorlog) en (2) Philo van Alexandrië (Legatio ad Gaium). Van deze bronnen is Josephus verreweg de meest volledige en betrouwbare; Philo is sterk bevooroordeeld tegen Pilatus, en daarom niet in staat om met voldoende objectiviteit over hem te schrijven. Bovendien werd in 1961 in Caesarea een stenen tablet ontdekt met de Latijnse namen Pontius Pilatus en Tiberius, waarmee het archeologische bewijs werd geleverd van de historische werkelijkheid van Pilatus.

2. Samenvatting van het leven van Pilatus. Pilatus was een Romeins burger, waarschijnlijk geboren in Italië, maar de datum en plaats van zijn geboorte zijn onbekend; het is onwaarschijnlijk dat hij later dan het jaar 1 v. Chr. werd geboren. Hij was getrouwd, en zijn vrouw wordt genoemd (Matt 27:19); of hij kinderen had is onbekend. Als lid van de ridderstand, of middenklasse, van de Romeinen, erfde hij wellicht de nodige rijkdom om hem voor deze status in aanmerking te laten komen. Zijn loopbaan voordat hij procurator van Judea werd, is onbekend, maar hij moet zeker een reeks civiele of militaire benoemingen hebben gehad voordat hij procurator van een provincie kon worden. Pilatus was de vijfde Rom. procurator van Judea, die rond 26 n.Chr. door keizer Tiberius werd aangesteld ter vervanging van Valerius Gratus. Hij bracht zijn vrouw mee naar Judea. Pilatus’ rechtsgebied was Samaria, Judea, d.w.z. het voormalige koninkrijk van Archelaus, en het gebied S tot aan Gaza en de Dode Zee. Zijn functies waren een combinatie van militaire en administratieve verantwoordelijkheden. Zijn directe superieur was de rom. gouverneur van Syrië, maar de werkelijke aard van de relatie is onbekend. Pilatus’ gezag over alle personen in zijn gebied behalve Rom. burgers was vrijwel absoluut. Aan de Joden daarentegen werd een zekere mate van vrijheid en zelfbestuur verleend. Het Sanhedrin te Jeruzalem bezat verschillende rechterlijke functies, maar doodvonnissen konden pas worden voltrokken na bevestiging door de Rom. procurator. Vanwege politieke en religieuze problemen was Judea voor de Romeinen een moeilijk te besturen provincie. Pilatus verontwaardigde de Joden door soldaten naar Jeruzalem te sturen met Rom. militaire standaarden met emblemen die de Joden als afgoden beschouwden. Dit was al eerder geprobeerd, en de Joodse tegenstand was zo sterk dat de Romeinse autoriteiten de beledigende insignes verwijderden van de vaandels die de stad Jeruzalem werden binnengedragen. Toen Pilatus dit beleid omkeerde, stuitte hij op hevig Joods verzet, dat hij trachtte te overwinnen door te dreigen de tegenstanders te doden. Omdat zij onvermurwbaar waren in hun verzet en niet bang waren om te sterven, moest Pilatus uiteindelijk het bijltje erbij neer gooien. Dit incident toont het slechte oordeel, de koppigheid en uiteindelijk de zwakte van Pilatus aan. Pilatus maakte de Joden woedend door zich het korbangeld, of religieuze bijdragen uit de schatkamer van de Tempel, toe te eigenen om de bouw van een aquaduct te financieren, zo’n vijfentwintig meter lang, om water naar Jeruzalem te brengen vanuit de hooglanden ten zuiden van de stad. De Joden beschouwden deze actie als heiligschennis en reageerden gewelddadig. Vele oproerkraaiers werden door Pilatus’ soldaten gedood. Dit kan de gruweldaad zijn die genoemd wordt in Lucas 13:1, 2.

Philo van Alexandrië (die Agrippa I citeert) zegt over Pilatus in de Legatio ad Gaium (38), dat de Joden

Pilatus tot het uiterste irriteerden, omdat hij vreesde dat zij op gezantschap naar de keizer zouden gaan, en hem zouden kunnen aanklagen wegens andere bijzonderheden van zijn regering – zijn verdorvenheden, zijn daden van onbeschaamdheid, zijn verkrachtingen, zijn gewoonte om mensen te beledigen, zijn wreedheid, en zijn voortdurende moorden op mensen die niet berecht en veroordeeld waren, en zijn nimmer eindigende, gratuite en allerergste onmenselijkheid.

Deze beoordeling van Pilatus moet als sterk overdreven worden beschouwd, zoals blijkt uit de veel gematigder toon van uitspraken over Pilatus in het NT. Dat hij tien jaar in functie kon blijven als procurator van Judea, lijkt te wijzen op de extreme vooringenomenheid van Philo’s woorden.

De politieke ondergang van Pilatus kwam door zijn eigen dwaasheid. Een Samaritaan beweerde dat hij wist waar Mozes gouden voorwerpen voor de tabernakel had verborgen op de top van de berg Gerizim. Deze bewering kwam voort uit onwetendheid en fanatisme, want Mozes was de Jordaan nooit overgestoken en kon dus de berg Gerizim niet hebben bezocht. Een grote groep Samaritanen verzamelde zich echter aan de voet van de berg, met de bedoeling naar de top te klimmen om de vermeende schatten te zoeken. Dwaas genoeg waren zij gewapend met wapens, die Pilatus interpreteerde als een dreigende opstand. Veel van de Samaritanen werden door Pilatus’ soldaten gedood. De affaire op de berg Gerizim was echter slechts een voorbijgaand incident en zeker geen echte bedreiging voor de Romeinse overheersing in Pal. Pilatus had zoveel mensen gedood dat de Samaritanen een klacht indienden bij Pilatus’ overste, Vitellius, de Rom. gouverneur van Syrië. Vitellius zette Pilatus af als procurator van Judea en beval hem naar Rome te komen voor het oordeel van de keizer over zijn onbezonnen gedrag in de Gerizim-affaire. Hiermee kwam een einde aan Pilatus’ tien jaar als procurator.

De keizer Tiberius stierf 16 maart a.d. 37, vóór de aankomst van Pilatus in Rome. Blijkbaar ontsnapte Pilatus aan berechting door de dood van de keizer. Alle verslagen over Pilatus na zijn aankomst in Rome zijn van late datum en worden door historici als twijfelachtig en legendarisch beschouwd. Het gangbare verhaal is dat hij verbannen werd naar de stad Vienne in Gallië, waar hij uiteindelijk zelfmoord pleegde. Dit wordt gevonden in Eusebius (HE, ii. 7). Volgens een ander verhaal werd Pilatus onthoofd op bevel van Tiberius, maar kreeg hij berouw vóór zijn executie. Het vervalste boek Acta Pilati (daterend uit de 4e of 5e eeuw n.Chr.) zuivert Pilatus van alle blaam en stelt hem zelfs voor als iemand die bekent dat Jezus de Zoon van God is (hfdst. 46). Er bestaan nog andere boeken met de titel Acta Pilati, die onderling verschillen, en die alle vals zijn. Eén legende beweert dat de vrouw van Pilatus christen zou zijn geworden. De Koptische Kerk zou 25 juni eren als een dag waarop Pilatus als heilige en martelaar wordt geëerd (A. Souter in HDCG, ii, 366). Dit idee mist historische basis. Het is veel waarschijnlijker dat Pilatus zelfmoord pleegde, maar ook dat kan niet bewezen worden.

3. Pilatus en het proces en de dood van Jezus. De uiterlijke feiten van Pilatus’ verbinding met het proces en de dood van Jezus zijn als volgt: (1) Het Joodse Sanhedrin achtte Jezus de dood waardig (Markus 14:64). (2) Jezus werd gebonden en aan Pilatus overgeleverd (15:1). (3) Pilatus vroeg de Joden welke beschuldiging zij tegen Jezus inbrachten (Johannes 18:29). (4) Pilatus zei de Joden Jezus te nemen en Hem te berechten volgens hun wet (18:31), maar zij antwoordden dat zij niet bevoegd waren om een doodvonnis uit te spreken (ibid.). (5) Pilatus ondervroeg Jezus over Zijn claim een koning te zijn; Jezus gaf toe dat Hij een koning was, maar “niet van deze wereld” (Marcus 15:2; Johannes 18:33-38). (6) Pilatus stuurde Jezus naar Herodes, en Jezus werd door Herodes teruggestuurd (Lucas 23:6-12). (7) De vrouw van Pilatus stuurde hem een waarschuwend bericht (Matt 27:19). (8) Pilatus stelde voor Jezus vrij te laten, maar de menigte eiste Barabbas (Marcus 15:9-11; Johannes 18:39, 40). (9) Pilatus waste publiekelijk zijn handen met water in een vergeefs gebaar van ontkenning van verantwoordelijkheid (Matt 27:24). (10) Pilatus liet Jezus geselen (Johannes 19:1). (11) Pilatus verklaarde Jezus onschuldig: “Ik vind geen misdaad in hem” (Johannes 19:4). (12) Pilatus zei: “Hier is de man!” (19:5). (13) Pilatus getuigde opnieuw van Jezus’ onschuld (19:6). (14) Pilatus sprak opnieuw met Jezus, over zijn macht om Hem te kruisigen of vrij te laten, en Jezus antwoordde (19:10, 11). (15) Pilatus probeerde opnieuw Jezus vrij te laten, maar kreeg van de Joden te horen dat dit een belediging tegen Caesar zou zijn (19:12). (16) Pilatus bracht Jezus voor het volk en zei: “Hier is uw Koning! (19:14). (17) De Joden ontkenden een andere koning te hebben dan Caesar, en herhaalden hun eis dat Jezus gekruisigd zou worden (19:15). (18) Pilatus veroordeelde Jezus om gekruisigd te worden (19:16). (19) Pilatus schreef een titel boven Jezus’ kruis, “Jezus van Nazareth, de Koning der Joden” (19:19). (20) Pilatus weigerde in te gaan op het verzoek van de Joden om de tekst van de titel te veranderen (19:21, 22). (21) Pilatus schonk Jozef van Arimathea het lichaam van Jezus (19:38). (22) Pilatus gaf de Joden toestemming om het graf van Jezus te verzegelen en te bewaken (Matt 27:62-66).

4. Het karakter van Pilatus. In het NT wordt Pilatus afgeschilderd als cynisch en sceptisch – een harde Romaan, maar zonder de traditionele Romaanse deugden van eer, gerechtigheid en integriteit. Pilatus was een handelaar in compromissen en opportunisme in plaats van een handhaver van rechtvaardigheid. Zijn cynische vraag “Wat is waarheid?” (Johannes 18:38) – in wezen een afranseling in plaats van een onderzoek – tekent zijn karakter. Pilatus wist dat Jezus onschuldig was, en hij wist dat de Joden gemotiveerd waren door haat en nijd in hun eis voor Jezus’ dood. Pilatus wilde Hem vrijlaten, maar alleen als dat zonder nadelige gevolgen voor hemzelf kon gebeuren. Het feit dat hij toegaf aan het rumoer en de druk van het volk door Jezus te kruisigen, toont aan dat hij niet geschikt was om rechter te zijn volgens het Romaanse ideaal van fiat justitia ruat caelum (“Laat recht geschieden, al vallen de hemelen”), nog veel minder volgens het ideaal van rechtvaardigheid dat in de heilige Schriften wordt uiteengezet.

Door een kort bevel had Pilatus kunnen verhinderen dat de soldaten Jezus bespotten en martelen – hij had al vreselijke pijn van de geseling – maar hij deed het niet. Deze ongevoeligheid voor menselijk lijden was misschien gebruikelijk onder Romeinse provincieambtenaren, maar Pilatus lijkt uitzonderlijk en schokkend ongevoelig.

De fouten en zwakheden van Pilatus waren die van een zondig, niet verlost of “natuurlijk” mens, wiens positie in het leven hem blootstelde aan grote verleidingen, en het hem mogelijk maakte toe te geven zonder ter verantwoording geroepen te worden gedurende een periode van verscheidene jaren. Er is gezegd dat macht corrumpeert, en absolute macht corrumpeert absoluut. Pilatus’ macht, hoewel niet absoluut, was virtueel absoluut over de niet-Romeinse bevolking van zijn gebied. Hij had de macht van leven en dood over de mensen. Alleen na het meest buitensporige machtsmisbruik werd hij uiteindelijk afgezet en naar Rome gestuurd om zich voor zijn daden te verantwoorden.

Bibliografie Josephus, Antiq., XVIII. iii. 3; Oorlog, II. ix. 2-4; Tacitus, Annalen, xv. 44; Eusebius, HE, ii. 7; Philo, De Virtutibus et Legatione ad Gaium, xxxviii; G. A. Müller, Pontius Pilatus der fünfte Prokurator von Judäa (1888); F. C. Conybeare, “Acta Pilati” in Stud. Bibl. et Eccles., iv (1896), 59-132; A. T. Innes, Trial of Jesus Christ: A Legal Monograph (1899); G. Rosadi, The Trial of Jesus (1905); A. Souter, HDCG, II (1908), 364-366; ISBE, IV (1929), 2396-2398; Hedley, JTS, xxxv (1934), 56-58; S. Liberty, “The Importance of Pontius Pilate in Creed and Gospel,” JTS, xlv (1944), 38-56; D. H. Wheaton, NBD (1962), 996, 997; H. C. Kee en F. W. Young, Understanding the New Testament (1957), 172-174; E. M. Blaiklock, Out of the Earth (1961), 39-41; M. F. Unger, Archaeology and the New Testament (1962), 67, 69, 70, 98.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.