Zekere vaste stoffen hebben de eigenschap om permanent te vloeien of van vorm te veranderen wanneer zij worden onderworpen aan spanningen tussen die welke een tijdelijke vervorming, of elastisch gedrag, veroorzaken. Deze eigenschap van vaste stoffen wordt plasticiteit genoemd. In de natuurkunde en materiaalkunde is plasticiteit de vervorming van een materiaal dat niet-omkeerbare vormveranderingen ondergaat als reactie op toegepaste krachten.
Bijv. een massief deel van metaal dat in een nieuwe vorm wordt gebogen of gestampt, vertoont plasticiteit doordat in het materiaal zelf stabiele veranderingen optreden.
Plasticiteit in metalen is typisch een gevolg van dislocaties. In brosse materialen, zoals gesteente of beton, wordt plasticiteit voornamelijk veroorzaakt door slip bij microscheurtjes. Plastische materialen met verharding vereisen steeds hogere spanningen om in verdere plastische vervorming te resulteren.
Plasticiteit in een kristal van zuiver metaal wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door twee wijzen van vervorming in het kristalrooster: uitglijden en twinning. De meeste metalen vertonen meer plasticiteit wanneer zij warm zijn dan wanneer zij koud zijn. Deze eigenschap is van belang bij het vormen en extruderen van metalen. De meeste metalen worden plastisch door verhitting, en worden dus warm gevormd. De aanwezigheid van dislocaties verhoogt de kans op schuiven van vlakken.
Inelastische vervormingen van gesteenten en beton zijn hoofdzakelijk het gevolg van de vorming van microscheurtjes en glijbewegingen ten opzichte van deze scheurtjes. Bij verhoogde temperaturen en drukken kan het plastisch gedrag ook worden beïnvloed door de beweging van dislocaties in individuele korrels in de microstructuur.
De oorzaken van plasticiteit in bodems kunnen vrij complex zijn en zijn sterk afhankelijk van:
- Microstructuur
- Chemische samenstelling
- Watergehalte