Hoewel alle weefsels en organen van het lichaam normaal onderhevig zijn aan de groeiregulerende invloeden van functionele eisen, zijn sommige potentieel in staat tot onbeperkte groei, terwijl andere dat niet zijn. Dit hangt af van de vraag of hyperplasie van hun functionele eenheden ophoudt vóór de volwassenheid of het hele leven kan doorgaan. In het eerste geval wordt verdere groei beperkt door de mate waarin hypertrofie de fysiologische efficiëntie kan verhogen. Sommige van de meest vitale organen van het lichaam (hart, hersenen, nieren, longen) zijn niet in staat om extra structurele eenheden aan te maken bij volwassenen en zijn derhalve gehandicapt bij het compenseren van de depreciaties van de vorderende leeftijd. Theoretisch, althans, bezitten andere organen (klieren, vernieuwende weefsels) een onbeperkt vermogen tot regeneratie, omdat zij nooit het vermogen (latent of tot expressie gebracht) tot hyperplasie verliezen. Er zit een strategie in de manier waarop de groeimechanismen zich hebben ontwikkeld. Het kan van belang zijn dat de zogenaamde “hypertrofische” organen het vermogen tot hyperplasie verliezen, omdat anders hun groeiregulatie in gevaar zou kunnen komen. Als de grootte wordt bepaald door de functionele eisen, dan mogen deze laatste niet continu werken, omdat anders de groei zonder onderbreking doorgaat en tot overproduktie van functionele eenheden leidt. Alleen vernieuwende weefsels kunnen een voortdurende groei verdragen, omdat zij zich ontdoen van overtollige structuren even snel als zij gevormd zijn. Van endocriene en exocriene klieren is in de meeste gevallen bekend dat zij discontinu functioneren en dus geen gevaar lopen overgestimuleerd te worden. Het hart, de longen en de nieren (en de hersenen?) moeten echter onophoudelijk werken. Indien hun functionele eenheden in staat zouden zijn tot hyperplasie en tegelijkertijd onderworpen zouden zijn aan controle door functionele vraag, dan zou overgroei onvermijdelijk zijn. Door het potentieel voor hyperplasie op te geven ten gunste van de noodzaak voor constante functie, hebben deze organen een strategie aangenomen die hen in staat stelt in beperkte mate hypertrofisch te worden terwijl zij hun werk efficiënt doen. Het is een merkwaardig feit dat de onbeperkte proliferatie van biologische structuren niet op alle niveaus van organisatie kan plaatsvinden. De tegenhanger van kanker, dat een cellulair verschijnsel is, bestaat niet tussen moleculen of cytoplasmatische organellen, en het is evenmin bekend dat het op het histologische organisatieniveau voorkomt. Zelfs in organen die uit histologische functie-eenheden bestaan en een onbeperkt hyperplasiepotentieel hebben (bijvoorbeeld lever, exocriene klieren, schildklier, eierstok), overschrijdt de populatie van functie-eenheden nooit het aantal dat nodig is om aan de fysiologische behoeften van het lichaam te voldoen. Boven en onder het niveau van de cel kunnen structuren dus niet ontsnappen aan de beperkingen van de functionele eisen die hun productie beheersen. Het feit dat cellen dit af en toe kunnen doen wanneer zij neoplastisch worden, onthult misschien evenveel als het verbergt over het probleem van de groeiregulering.