Pruisen, dat het symbool zou worden van Duits militarisme en autoritarisme, begon zijn geschiedenis helemaal buiten Duitsland. Het volk dat in het Duits Preussen werd genoemd en dat het land aan de zuidoostkust van de Oostzee bewoonde, waren Slaven, verwant aan de Litouwers en de Letten. Zij werden in de dertiende eeuw veroverd en onder dwang gekerstend door de Teutoonse ridders, afkomstig uit het Heilige Land. Duitse boeren werden aangevoerd om het land te bewerken en rond 1350 bestond de meerderheid van de bevolking uit Duitsers, hoewel de Polen in de volgende eeuw een deel van Pruisen annexeerden, waardoor de ridders Oost-Pruisen overhielden. Ondertussen hadden de Duitsers het Brandenburgse gebied in het westen veroverd en de markgraven, of marsheren, van Brandenburg werden keurvorsten van het Heilige Roomse Rijk. Zowel Brandenburg als Oost-Pruisen kwamen in handen van de familie Hohenzollern, die zich meester maakte van de Brandenburgse erfadel, de Junkers, en begon aan de lange opmars naar de macht in Europa, die zou eindigen met de Eerste Wereldoorlog en de troonsafstand van de keizer in 1918.
De geduchte Frederik Willem van Brandenburg, bekend als de Grote Keurvorst, die regeerde van 1640 tot aan zijn dood in 1688, maakte Brandenburg-Pruisen tot de sterkste van de Noord-Duitse staten, creëerde een efficiënt leger en versterkte Berlijn. Zijn zoon, keurvorst Frederik III (1657-1713), was geen oude rot in het vak. Hij stond in Berlijn bekend als ‘kromme Fritz’, omdat een ongeluk in zijn jeugd hem een gedraaide ruggengraat en een bult had bezorgd. Hij was verzot op alles wat met Frankrijk te maken had en wilde een kroon als beloning voor zijn hulp aan keizer Leopold I. Er kon geen koning zijn van Brandenburg, dat deel uitmaakte van het keizerrijk, en er kon geen koning van Pruisen zijn, omdat een deel daarvan in Polen lag. Door een ingenieuze formule kreeg Frederik echter toestemming om zich koning in Polen te noemen. Hij zette met groot ceremonieel in Königsberg de kroon op zijn hoofd als Frederik I en schiep zo het Pruisische koninkrijk, met Berlijn als hoofdstad. Brandenburg, dat theoretisch nog deel uitmaakte van Duitsland en trouw was aan de keizer, werd vanaf dat moment in de praktijk behandeld als een deel van het Pruisische koninkrijk.
Frederick en zijn tweede vrouw, Sophia Charlotte van Hannover, zuster van George I van Engeland, maakten van hun hof in Berlijn een miniatuur Versailles, waar Frans de eerste taal was, Franse etiquette de regel en de koning rondliep op rode schoenen met hoge hakken en een lange pruik om zijn bochel te verbergen, geld uitgaf als water en zijn best deed om Lodewijk XIV te evenaren. Kunstenaars en intellectuelen werden aan het hof uitgenodigd en Berlijn werd verfraaid tot een barokke stad.
Het was Frederiks zoon en opvolger, Frederik Willem I, een van de sergeant-majoors uit de geschiedenis, die zijn rijk veranderde in de militaire autocratie die Pruisen zijn blijvende reputatie bezorgde. Hij regeerde tot 1740 en zijn zoon op zijn beurt, Frederik de Grote, gebruikte zijn leger om Pruisen later in de achttiende eeuw tot een belangrijke Europese macht te maken.