De eerste generatie (gekweekt) uit de hybriden5
“In deze generatie verschijnen, samen met de dominante kenmerken, ook de recessieve met hun eigenaardigheden volledig ontwikkeld, en dit gebeurt in de zeker tot uitdrukking gebrachte gemiddelde verhouding van drie tot één, zodat onder elke vier planten van deze generatie drie het dominante kenmerk vertonen en één het recessieve. Dit geldt zonder uitzondering voor alle kenmerken die in de experimenten werden onderzocht. De hoekige gerimpelde vorm van het zaad, de groene kleur van het eiwit, de witte kleur van de zaadhuls en van de bloemen, de vernauwingen van de peulen, de gele kleur van de onrijpe peul, van de steel, van de kelk en van de bladnerf, de schermvormige vorm van de bloeiwijze en de dwergstengel, komen alle in de gegeven getalsverhouding terug, zonder enige wezenlijke verandering. Overgangsvormen werden niet waargenomen in enig experiment….”
“Aangezien de leden van de eerste generatie rechtstreeks voortkomen uit het zaad van de hybriden, is het nu duidelijk dat de hybriden zaden vormen met één van de twee differentiërende kenmerken, en dat de helft hiervan opnieuw de hybride vorm ontwikkelt, terwijl de andere helft planten voortbrengt die constant blijven en de dominante of de recessieve kenmerken (respectievelijk) in gelijke aantallen krijgen….”
Vóór Mendel werd erfelijkheid beschouwd als een mengproces en de nakomelingen als een verdunning van de verschillende ouderlijke kenmerken. Mendel toonde aan dat de verschillende kenmerken in de erfelijkheid specifieke wetten volgden, die konden worden bepaald door het tellen van de verschillende soorten nakomelingen die uit bepaalde kruisingen voortkwamen. Hij stelde twee principes van erfelijkheid vast die nu bekend staan als de wet van segregatie en de wet van onafhankelijk assortiment, en bewees daarmee het bestaan van gepaarde elementaire eenheden van erfelijkheid (genen) en stelde de statistische wetten vast die daarop van toepassing zijn. Samenvattend toonde Mendel aan dat erfelijkheid afhing van de combinatie van twee ongelijk uitgedrukte genen die in een individu samenkwamen maar nooit vermengden. Daarmee was hij de eerste die kennis van wiskunde en statistiek toepaste op een biologisch probleem.
Hoewel kopieën van de Proceedings met Mendel’s publicatie naar 133 verenigingen van natuurwetenschappers en bibliotheken in een aantal landen werden gestuurd, en hij zelf herdrukken stuurde naar geleerden en vrienden in heel Europa, waren er slechts drie citaten van zijn werk in de wetenschappelijke literatuur gedurende de volgende 35 jaar. Mendel betaalde in feite de prijs voor het te ver vooruit zijn op zijn tijd.
In 1868 overleed de abt van St Thomas’ en Mendel werd op 46-jarige leeftijd gekozen om hem op te volgen als geestelijk leider van de kloostergemeenschap. Hij was duidelijk geliefd en gerespecteerd door zijn medemonniken vanwege zijn eerlijkheid, loyaliteit en bescheidenheid. Vanaf dat moment werd hij echter overspoeld door administratieve en openbare dienstverlenende taken. In het bijzonder raakte hij zeer betrokken bij de strijd, zonder succes, tegen de regering over een nieuwe wet om het klooster te belasten. Bovendien werd hij lid van de Moravische wetgevende macht en werd hij veel gevraagd op talrijke gebieden, religieus, literair, landbouwkundig, tuinbouwkundig, humanitair en opvoedkundig. Onder de 34 genootschappen waarvan hij actief lid was, waren de Oostenrijkse Zoölogische-Botanische Vereniging, de Oostenrijkse Meteorologische Vereniging, de Moravische Bijenvereniging en de Keizerlijk-Royale Moravisch-Silezische Landbouwvereniging. Rond deze tijd kreeg hij ook last van zijn rug, zijn gezichtsvermogen begon af te nemen en hij werd te zwaar. Hij publiceerde nog slechts één wetenschappelijk artikel, over havikskruid in 1869. Het was van weinig betekenis. In zijn eigen woorden moest hij “zijn experimenteel werk met planten volledig verwaarlozen”. Hij werd een nogal eenzame figuur. Tegen het einde van zijn loopbaan schreef hij: “Ik heb in mijn leven menig bitter uur beleefd. Toch geef ik dankbaar toe dat de mooie, goede uren de andere ver overtroffen. Mijn wetenschappelijk werk heeft mij zoveel voldoening gegeven, en ik ben ervan overtuigd dat de hele wereld de resultaten van deze studies zal erkennen”. De wereld misschien wel, maar eerst moesten die 35 jaar van verwaarlozing nog komen. Pas in 1900 bevestigden drie botanici, Hugo de Vries (Nederland), Karl Correns (Duitsland), en von Tschermac (Oostenrijk), onafhankelijk van elkaar zijn werk. Ondertussen was Francis Galton in 1897 tot een statistische “erfelijkheidswet” gekomen op basis van waarnemingen aan de stambomen van Basset hounds. Zelfs bij de eeuwwisseling veroorzaakte de erkenning van het werk van Mendel een storm van controverse, die nog 35 jaar aanhield. Mendel’s gebruik van statistiek in de biologie was origineel en riep in bepaalde kringen gevoelens van intense vijandigheid op. Er waren zelfs beschuldigingen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het vervalsen van zijn gegevens. Tegen de jaren 1930 werden de genialiteit en de juistheid van zijn waarnemingen en conclusies over erfelijke overdracht echter algemeen aanvaard.
Mendel overleed na een lange en pijnlijke ziekte op 6 januari 1884. Hij werd 62 jaar. Postmortaal onderzoek bevestigde de ziekte van Bright met secundaire hypertrofie van het hart. Aldus overleed de Eerwaarde Abt Gregor Johann Mendel, prelaat met de mijter en gezel in de Koninklijke en Keizerlijke Orde van Frans Jozef. Hij werd begraven op het centrale kerkhof van Brünn. De wereld is hem gaan erkennen als een van de grootste wetenschappelijke biologen aller tijden en als de vader van de genetica.