Nick Zangwill heeft formalisme in de kunst gedefinieerd als een verwijzing naar die eigenschappen “die uitsluitend worden bepaald door zintuiglijke of fysische eigenschappen – zolang de fysische eigenschappen in kwestie geen relaties zijn met andere dingen en andere tijden.” De filosoof en architect Branko Mitrovic heeft formalisme in kunst en architectuur gedefinieerd als “de doctrine die stelt dat de esthetische kwaliteiten van werken van beeldende kunst voortvloeien uit de visuele en ruimtelijke eigenschappen.”
Op grond van de constatering dat kunstwerken in het algemeen formele eigenschappen en niet-formele eigenschappen kunnen bevatten, heeft de filosoof Nick Zangwill drie soorten formalisme afgebakend zoals die bij de 21e eeuwwisseling worden aangetroffen. Eerst identificeert Zangwill extreme formalisten die denken “dat alle kunstwerken zuiver formele werken zijn – waarbij een werk zuiver formeel is als al zijn esthetische eigenschappen formele esthetische eigenschappen zijn”, vervolgens definieert hij anti-formalistische denkers als degenen die “denken dat geen enkel kunstwerk formele esthetische eigenschappen heeft”. Het derde type dat volgens Zangwill de overgang van de filosofie van de esthetica naar de 21e eeuw vertegenwoordigt, is dat van het gematigd formalisme, waarvan de voornaamste exponenten het principe verdedigen “dat alle esthetische eigenschappen van kunstwerken in een selecte klasse formeel zijn, en ten tweede, dat hoewel veel kunstwerken buiten die klasse niet-formele esthetische eigenschappen hebben, veel van die werken ook belangrijke formele esthetische eigenschappen hebben die niet mogen worden genegeerd.”
De filosofe Michalle Gal heeft een gematigde versie van het formalisme aangeboden, getiteld “Deep Formalism”, dat een symbolisch formalisme is dat gebaseerd is op filosofisch estheticisme. Het kunstwerk wordt door haar gedefinieerd als diepe vorm: “een vorm die doordrenkt is van inhoud die er niet aan onttrokken kan worden. Omdat de artistieke inhoud los van de vorm geen bestaan of zin heeft, kan er niet echt naar worden verwezen, anders dan speculatief. De inhoud verzegelt de vorm in een ondoorzichtig, niet-reflecterend, productief symbool.” Hier introduceert zij een breed begrip van symbool, een ondoorzichtig-productief symbool: een symbool dat niet doorzichtig is voor vooropgezette of vooraf bepaalde referenten en betekenissen, maar veeleer nieuwe produceert.