Volgens de Catechismus van de Katholieke Kerk:
1862 Men begaat een erfzonde wanneer men in een minder ernstige zaak de door de zedenwet voorgeschreven norm niet in acht neemt, of wanneer men in een ernstige zaak ongehoorzaam is aan de zedenwet, maar zonder volledig medeweten of zonder volledige instemming.
De definitie van het woord “vergankelijk” is “vergeeflijk”. Een handeling die niet in de richting van het goede gaat, wordt als zondig beschouwd, hetzij veneus, hetzij dodelijk. Wanneer zo’n handeling veneus zondig is, heeft zij een onderwerp dat niet als “ernstig” wordt beschouwd. Een dergelijke handeling, zelfs als zij wordt begaan met volledige kennis en volledige instemming, blijft venijnig, zolang het voorwerp van de handeling niet ernstig is. Indien het onderwerp van een bepaalde handeling echter “ernstig” is, kan het begaan van die handeling doodzonde zijn. Opzettelijke onwetendheid en “hardheid van hart” verhogen “het vrijwillige karakter van een zonde”. Thomas van Aquino, die in zijn Summa Theologica het onderscheid bespreekt tussen doodzonde en erfzonde, geeft aan dat een erfzonde verschilt van een doodzonde, zoals iets onvolmaakts verschilt van iets volmaakts.
Zo kan men bijvoorbeeld te weten komen wat voor soort zonde gepleegd werd, door de volgende drie vragen te stellen:
- Maakte de daad een ernstige zaak uit?
- Werd de daad gepleegd met volle kennis van het kwaad dat in de daad was geschied?
- Werd de daad gepleegd met volle instemming van de wil?
Als alle drie vragen bevestigend worden beantwoord, is aan de criteria voor een doodzonde voldaan. Indien één van de drie vragen ontkennend wordt beantwoord, is alleen voldaan aan de criteria voor een doodzonde. In geval van twijfel over een van deze drie vragen, wordt aangenomen dat niet aan de criteria voor een doodzonde is voldaan.
Elke doodzonde die men begaat, draagt bij tot de boete die men moet doen. Boetedoening die tijdens het leven niet wordt gedaan, leidt tot straf in het vagevuur. Men kan een hoofdzonde onbeleden laten, zolang men zich maar wil verbeteren. Uit het sacrament van de verzoening ontvangt men de genade om zowel doodzonden als doodzonden te helpen overwinnen. Het is aan te bevelen dat men de zonde van de zonde belijdt. Volgens het leergezag blijven de hoofdzonden meestal hoofdzonden, hoeveel men er ook begaat. Ze kunnen niet bij elkaar worden opgeteld om een doodzonde te vormen, maar hun opeenstapeling leidt er wel toe dat men kwetsbaarder wordt voor het begaan van een doodzonde. Er zijn gevallen waarin herhaalde overtredingen een ernstige zaak kunnen worden. Als men bijvoorbeeld kleine hoeveelheden bezit van een bepaalde persoon zou stelen, zou men na verloop van tijd genoeg gestolen hebben dat het zou uitgroeien tot een ernstige diefstal van die persoon.
In dit alles moet men de doodzonde niet licht opvatten, vooral wanneer ze opzettelijk begaan wordt. Niemand kan zonder een speciale genade (die over het algemeen alleen voor de Heilige Maagd Maria geldt) zelfs half opzettelijke doodzonden geheel vermijden (volgens de definitie van Trente). Maar men moet, om doodzonden te vermijden, trachten (voor zover mogelijk) om de veniele zonden te overwinnen. Het leergezag leert dat, alhoewel een aantal venale zonden op zichzelf niet optellen tot een doodzonde, elke venale zonde de wil verder verzwakt, en hoe gewilliger men wordt in het toelaten van zulke vallen, hoe meer men geneigd is tot, en onvermijdelijk zal vallen in doodzonden als men op deze weg voortgaat.