Edgar Allan Poe Cottage

Jaren van de familie PoeEdit

De familie Poe – waartoe Edgar, zijn vrouw Virginia Clemm en haar moeder Maria behoorden – verhuisde rond mei 1846 naar Fordham, nadat ze een korte tijd in Turtle Bay, Manhattan had gewoond. Fordham was in die tijd een plattelandsgebied, nog geen deel van de Bronx, en was nog maar pas per spoor met de stad verbonden. Het huisje, dat zich toen bevond aan Kingsbridge Road ten oosten van de kruising met Valentine Avenue, was klein en eenvoudig: het had op de eerste verdieping een zitkamer en een keuken en op de onverwarmde tweede verdieping waren een slaapkamer en Poe’s studeerkamer. Op het voorportaal hield de familie gekooide zangvogels. Het huis stond op een stuk grond van 8.100 m2 en Poe betaalde er 5 dollar huur per maand of 100 dollar per jaar. De eigenaar, John Valentine, had het op 28 maart 1846 voor $1000 gekocht van een man genaamd Richard Corsa.

De familie leek te genieten van het huis, ondanks de kleine omvang en de minimale inrichting. “Het huisje is erg bescheiden”, zei een bezoeker, “je zou niet denken dat er fatsoenlijke mensen in zouden kunnen wonen; maar alles ademt een sfeer van verfijning.” Een vriend van Poe schreef jaren later: “Het huisje had een sfeer van smaak en deftigheid… Zo netjes, zo armoedig, zo ongemeubileerd, en toch zo’n charmante woning heb ik nog nooit gezien.” In een brief aan een vriend schreef Poe zelf: “Het is een prachtig huis.” Maria schreef jaren later: “Het was het liefste kleine huisje dat je je kunt voorstellen. O, wat waren we ontzettend gelukkig in ons lieve huisje!” Poe’s laatste korte verhaal, “Landor’s Cottage”, is waarschijnlijk geïnspireerd door het huis.

In dit huis schreef Poe zijn gedichten “Annabel Lee” en “Ulalume” terwijl de familiekat op zijn schouder zat. Tijdens zijn verblijf hier publiceerde hij ook zijn serie over “The Literati of New York City”, controversiële roddelachtige besprekingen van literaire figuren en hun werk, waaronder Nathaniel Parker Willis, Charles Frederick Briggs, Thomas Dunn English, Margaret Fuller, en Lewis Gaylord Clark. Zoals hun uitgever Louis Antoine Godey in zijn Lady’s Book aankondigde, zouden zij spoedig “enige opschudding veroorzaken in het literaire emporium.”

Virginia Poe’s bed

De familie Poe raakte bevriend met hun buren, waaronder de familie van John Valentine, en Poe diende zelfs als doopsponsor voor een van de plaatselijke jongens die “Edgar Albert” werd genoemd. Poe raakte ook bevriend met de faculteit van het toenmalige St. John’s College, nu Fordham University. Hij vond de faculteit “zeer gecultiveerde heren en geleerden die rookten, dronken en kaartten als heren, en nooit een woord over godsdienst zeiden.”

Tijdens de tijd dat de familie Poe in de cottage woonde, kampte Virginia met tuberculose. Familievriendin Mary Gove Nicholls schreef: “Men had het gevoel dat ze bijna een ontklede geest was, en als ze hoestte was men er zeker van dat ze snel aan het sterven was.” Virginia stierf in de slaapkamer op de eerste verdieping van de cottage op 30 januari 1847. Ze werd begraven in de grafkelder van de familie Valentine op 2 februari. Poe stierf een paar jaar later op 7 oktober 1849, terwijl hij in Baltimore was. In Fordham hoorde Maria pas op 9 oktober van zijn dood, nadat hij al begraven was. Kort daarna verhuisde ze uit de cottage om een tijdlang bij een familie in Brooklyn te gaan wonen.

VerhuizingEdit

De cottage stond oorspronkelijk aan Kingsbridge Road voordat het in 1913 werd verplaatst naar de huidige locatie in Poe Park.

Het onmiddellijke gebruik van de cottage na de familie Poe is onzeker; wel werd gemeld dat het werd bewoond door een ‘oude zuidelijke dame’. In 1874 beschreef een artikel van M.J. Lamb, gepubliceerd in Appleton’s Journal, een pelgrimstocht naar de plek en merkte op dat de cottage “vreselijk in verval” was. Het huisje werd in 1889 op een veiling verkocht voor 775 dollar aan William Fearing Gill, de eerste stap op weg naar het behoud ervan, nadat het Parks Department het te duur vond met een huur die ongeveer vier keer zo hoog was als wat Poe betaalde. Gill zou later Poe’s eerste Amerikaanse biograaf worden.

In 1895 kocht de New York Shakespeare Society de Cottage voor gebruik als hoofdkwartier met de belofte dat het zou worden onderhouden in de staat waarin Poe het had gebruikt. Vrijwel onmiddellijk ontstond er echter bezorgdheid over een eventuele verhuizing van de cottage. In 1896 verscheen in The Review of Reviews een artikel met de titel “Shall We Save the Poe Cottage at Fordham”, waarin er bij de New York State Legislature op werd aangedrongen het huis te behouden, met steunbetuigingen van Theodore Roosevelt, Hamlin Garland, William Dean Howells, Rudyard Kipling, Thomas Wentworth Higginson, Henry Cabot Lodge, Horace Scudder en anderen.

In 1905 werd bekend gemaakt dat de wetgevende macht van de staat 100.000 dollar had uitgetrokken voor de restauratie van de cottage en de aanleg van een park waarin de cottage zou worden ondergebracht, nadat de eigenaars bezoekers de toegang tot de cottage zouden hebben ontzegd. De restauratie en de aanleg van het park gingen niet zonder slag of stoot en velen waren van mening dat het geld beter aan andere projecten kon worden besteed en dat de authenticiteit van de cottage verloren zou gaan als het zou worden verplaatst. Uiteindelijk werd in 1910 besloten tot de verhuizing en op 13 november 1913 werd de Poe Cottage in Poe Park ingewijd op de hoek van Kingsbridge Road en de Grand Concourse. In 1922 ondernam de New York Historical Society verdere verbouwingen om de cottage in haar oorspronkelijke staat te herstellen.

Recente geschiedenisEdit

Poe Park and Kingsbridge Road today

In 1962 werd Poe’s Cottage aangewezen als landmark in The Bronx, en in 1966 werd het erkend door de New York City Landmarks Preservation Commission. In 1974 sloegen vandalen toe, net als in het verleden, wat leidde tot verdere kritiek op het beheer en de conserveringsinspanningen van de Cottage.

Vandalisme bleef ook in de daaropvolgende jaren voorkomen, maar werd aan het eind van het volgende decennium minder gevaarlijk, deels door het toegenomen gebruik van inwonende huisbewaarders. Aan het eind van de jaren 1990 werd de cottage verzorgd door een afgestudeerde student filologie die in de kelder woonde.

In 2007 werd het voorgestelde bezoekerscentrum voor de Cottage en de Bronx Historical Society in Poe Park onderscheiden door de New York City Art Commission’s 2007 Design Awards.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.