Verenigd KoninkrijkEdit
In het Brits Engels van de 19e eeuw betekenden “mute” en “dumb” “niet-sprekende”, en waren het geen pejoratieve termen. Zo instigeerde Koningin Victoria in 1889 de Royal Commission on The Blind, the Deaf and Dumb etc.in het Verenigd Koninkrijk. De bedoeling was het hedendaagse onderwijs en de tewerkstelling van blinden en doven te onderzoeken, met het oog op de verbetering van de omstandigheden voor hen. De Oxford English Dictionary geeft nog steeds de primaire definitie van “stom” als “verstoken van het vermogen tot spreken”. Volgens het woordenboek werd het Noord-Amerikaanse pejoratieve gebruik van het woord om domheid te impliceren voor het eerst in 1928 in het Verenigd Koninkrijk opgemerkt. Volgens de OED werd “doofstom” in het begin van de 19e eeuw bedacht als een medische term voor het onvermogen om te spreken ten gevolge van doofheid. Er wordt geen melding gemaakt van de aanstootgevendheid van deze term in het VK.
Noord-AmerikaEdit
De primaire definitie van “dom” in Webster’s Dictionary is “gebrek aan intelligentie” of “dom”. De tweede definitie van het woord is “het vermogen missen om te spreken … nu vaak beledigend”. Websters definitie van “doofstom” daarentegen geeft als bijvoeglijk naamwoord “niet in staat om te spreken”, terwijl een van de toepassingen als zelfstandig naamwoord is “een persoon die niet kan spreken … soms beledigend”.
In het informele Amerikaans Engels worden de termen “mute” en “dumb” soms gebruikt om schertsend naar andere horende mensen te verwijzen, om hen uit te schelden, of om een beeld op te roepen van iemand die weigert zijn gezond verstand te gebruiken of die onbetrouwbaar is. In het verleden werd doofstom gebruikt om dove mensen aan te duiden die gebarentaal gebruikten, maar in de moderne tijd wordt de term vaak als beledigend en onnauwkeurig beschouwd. Vanaf de oudheid (zoals vermeld in de Code van Hammurabi) tot in recente tijden werden de termen “doofstom” en “doofstom” door sommige horende mensen soms beschouwd als analoog aan “dom”. De eenvoudige identiteit van “doof” is omarmd door de gemeenschap van gebarende doven sinds de oprichting van het openbaar dovenonderwijs in de 18e eeuw en blijft de voorkeursterm of identiteit voor vele jaren. Binnen de dovengemeenschap zijn er sommigen die de voorkeur geven aan de term “Doof” (hoofdletter D) boven “doof” (kleine letter) als beschrijving van hun status en identiteit.
Joodse wetEdit
De classificatie als doofstom heeft een bijzonder belang in de Joodse wet. Omdat het historisch onmogelijk werd geacht om hen te onderwijzen of met hen te communiceren, waren doofstommen geen morele agenten, en daarom konden zij geen onroerend goed bezitten, als getuige optreden, of gestraft worden voor een misdaad. Tegenwoordig echter, wanneer technieken bekend zijn om doven op te voeden, worden zij niet langer als zodanig geclassificeerd.