In de filosofie is een construct een object dat ideaal is, d.w.z. een object van de geest of van het denken, d.w.z. dat het bestaan ervan kan worden gezegd af te hangen van de geest van een subject. Dit staat in contrast met alle mogelijke geestonafhankelijke objecten, waarvan het bestaan naar verluidt niet afhangt van het bestaan van een bewust waarnemend subject. Het onderscheid tussen deze twee termen kan dus worden vergeleken met dat tussen fenomeen en noumenon in andere filosofische contexten en ook met veel van de typische definities van de termen realisme en idealisme. In de correspondentietheorie van de waarheid moeten ideeën, zoals constructen, worden beoordeeld en gecontroleerd aan de hand van de mate waarin zij overeenstemmen met hun referenten, die vaak worden opgevat als deel van een van de geest onafhankelijke werkelijkheid.
Als van de geest afhankelijke objecten omvatten concepten die gewoonlijk als constructen worden beschouwd de abstracte objecten die worden aangeduid met symbolen als 3 of 4, of woorden als vrijheid of kou, omdat zij worden gezien als het resultaat van inductie of abstractie die later kan worden toegepast op waarneembare objecten of kan worden vergeleken met andere constructen. Daarom zijn wetenschappelijke hypothesen en theorieën (b.v. evolutietheorie, zwaartekrachttheorie), evenals classificaties (b.v. in de biologische taxonomie), ook conceptuele entiteiten die vaak worden beschouwd als constructen in voornoemde zin. Daarentegen kunnen de meeste alledaagse, concrete dingen die de waarnemer omringen worden geclassificeerd als objectief (in de zin van “echt”, dat wil zeggen, verondersteld dat ze extern aan de waarnemer bestaan).
Hoe veel van wat de waarnemer waarneemt objectief is, is omstreden, dus de precieze definitie van constructen varieert sterk tussen verschillende visies en filosofieën. De opvatting dat de zintuigen de meeste of alle eigenschappen van externe objecten direct vastleggen, wordt gewoonlijk geassocieerd met de term direct realisme. Veel vormen van nominalisme schrijven het proces van conceptuele constructie toe aan de taal zelf, waarbij bijvoorbeeld het idee van “visachtigheid” wordt geconstrueerd door onderscheid te maken tussen het woord “vis” en andere woorden (zoals “rots”) of door een soort gelijkenis tussen de referenten die de door het woord geïmpliceerde klasse omvat. Omgekeerd beweert het Platonisch idealisme in het algemeen dat er een “werkelijkheid” bestaat die onafhankelijk is van het subject, hoewel deze werkelijkheid wordt gezien als ideaal, niet als fysiek of materieel, en dus niet gekend kan worden door de zintuigen. Als zodanig is het idee van “vrijheid” of “kilte” even reëel als dat van “rotsachtigheid” of “visachtigheid.”
De creatie van constructen is een onderdeel van operationalisatie, vooral de creatie van theoretische definities. Het nut van de ene conceptualisatie boven de andere hangt grotendeels af van de constructvaliditeit. Om de niet-waarneembaarheid van constructen aan te pakken, hebben Amerikaanse federale agentschappen zoals het National Institutes of Health National Cancer Institute een constructendatabase opgezet, Grid-Enabled Measures (GEM) genaamd, om het gebruik en hergebruik van constructen te verbeteren.
In de wetenschapsfilosofie, met name in verband met wetenschappelijke theorieën, is een hypothetisch construct een verklarende variabele die niet direct waarneembaar is. Zo worden bijvoorbeeld de begrippen intelligentie en motivatie gebruikt om verschijnselen in de psychologie te verklaren, maar geen van beide is direct waarneembaar. Een hypothetisch construct verschilt van een interveniërende variabele in die zin dat het eigenschappen en implicaties heeft die niet in empirisch onderzoek zijn aangetoond. Deze dienen als leidraad voor verder onderzoek. Een interveniërende variabele, daarentegen, is een samenvatting van waargenomen empirische bevindingen.