By Tim Coffman / 6 februari 2020
Zangers hebben de neiging om in hun respectieve bands als diva’s te worden beschouwd. In plaats van een instrument te bespelen, hoeven deze mensen alleen maar op te komen dagen zonder keelpijn en te zingen om aan het eind van de dag een vette cheque te krijgen. Maar er is zanger zijn en er is frontman zijn.
Een frontman is degene die de meeste lichamelijkheid in de show van een band brengt. Met de andere leden overgelaten aan hun instrumenten te spelen, moet een frontman in staat zijn om te bewegen over het podium, terwijl ervoor te zorgen dat het publiek is het hebben van de tijd van hun leven op elke minuut. Omdat ze meestal geen instrument hebben, moeten zangers meestal hun stem gebruiken om de emotie van een nummer over te brengen, naast het op en neer rennen over het podium. Het maakt niet uit hoe goed de instrumentatie is, de frontman heeft altijd die X-factor die de menigte gulzig naar het podium gefixeerd houdt.
Door muzikale emotie naar het publiek te vertalen, is de frontman het enige lid dat een rockshow laat voelen als iets groters dan alleen muziek. In de gloriedagen van de klassieke rock, hebben deze zangers het publiek decennia lang uit de palm van hun hand laten eten.
Ozzy Osbourne – Black Sabbath
Toen metal in de vroege jaren ’70 snel aanhang kreeg, was Black Sabbath de belangrijkste bron van al het kwaad in de hardrockwereld. Hoewel het gitaarwerk van Tony Iommi de rillingen over de rug doet lopen, liet het geschreeuw van Ozzy Osbourne het publiek doodsangsten uitstaan.
Bij aanvang klonken de platen van Sabbath bijna demonisch met Osbourne’s dreunende aanwezigheid terwijl hij verhalen over duisternis vertelde van “Paranoid” tot “Sabbath Bloody Sabbath.” Wanneer Sabbath het podium betrad, werd Osbourne iets heel anders.
Opeens had de duivelse stem op de platen een gezicht, en het schreeuwde pure krankzinnigheid. Terwijl de meesten van de band de neiging hadden om tamelijk stil te staan, voelde Osbourne zich als een krankzinnige die onlangs uit een krankzinnigengesticht was ontsnapt. Terwijl de band onheilspellende riffs speelde, stond Osbourne daar met een uitdrukking van verwrongen euforie. Het voelde bijna alsof elk woord dat uit zijn mond kwam een trance-achtige inwijding was in Sabbath’s wereld van waanzin.
De aura die Ozzy creëerde, leidde hem naar een even succesvolle solocarrière na Sabbath, die nog meer verhalen over satanische losbandigheid met zich meebracht. Na Sabbath ging rock van feestmuziek naar sonische hekserij, met Ozzy als de Hogepriester van de Duisternis.